🇵🇱 GR 129 – Waanzinnig wandelavontuur dwars door 🇧🇪

Intens wandel-, reis- en leefgeluk ligt verscholen in kleine, maar o zo betoverende Belgische uithoekjes. Die openbaring dank ik deels aan deze drommelse coronacrisis. Waar mijn gezichtsveld bij het uitstippelen van een reis normaliter (te) snel enkele duizenden vliegkilometers ver reikt, richtte ik mijn loep dit jaar noodgedwongen op ons bloedeigen België. Wat een geluk, bleek al doende en a posteriori.

Een binnenlands avontuur aangaan dan maar? Het land diagonaal doorkruisen via de GR 129, de langste wandelroute van België, helemaal van Brugge naar Aarlen? 570 kilometer stappend en bivakkerend ontdekken? En een (wanhopige) oproep doen of er nog gelijkgestemde zielen (of zijn het zotten?) zin hebben in zo’n expeditie? Halleluja en hosanna dat die vier onbezonnen opgerezen vragen al even overijld op digitaal papier gezet werden, want tot wat een hemelse reis zijn die waanideeën uiteindelijk geëvolueerd!

Zeventien verbluffende, inspirerende, gastvrije, glooiende, gezellige, verrijkende, overheerlijke, dorstlessende, diverse, overwegend zonnige en bovenal onvergetelijke dagen dwars door ons land om precies te zijn. Of nog gedetailleerder: 879.036 stappen langs de Leie, Schelde, Dender, Samber, Maas, Lesse en Semois, doorweven met ongestoorde stondes door uitgestrekte bossen, af en toe afgewisseld met schitterend neergepote steden en betoverende dorpjes als Brugge, Oudenaarde, Bergen, Dinant, Florenville en Aarlen. En bovenal vertoevend in het variërende gezelschap van 29 waarlijk wonderlijke trawanten. Deze memorabele queeste verdient dan ook een uitgebreider relaas. Als primair overgeleverde herinnering aan al dat moois en als inspiratie voor iedereen die het avontuur ook wil opzoeken, hetzij gedeeltelijk, hetzij bijna 600 intense kilometers lang.

Wandeldag 1: Brugge – Kruiskerke (35 km)

“Als je weggaat, kom je dan weer terug? Als ik terugkom, ben je er dan?”

Robbert Ritmeester aan het Brugse Bargehuis

Een versje, citaat of levenswijsheid om elke prozaïsche etappe mee te beginnen, lijkt me olijk. Voor de allereerste dag mag je die poëtische start wel heel letterlijk nemen, want bij de wandelwegwijzer aan kilometerpaal 0 blazen we met veertien mieterse metgezellen verzamelen in de schaduw van bovenstaande muurfrase. Sommigen met één enigmatisch mooie West-Vlaamse etappe in ogenschouw, sommigen met de bedoeling om na enkele etappes weg te gaan en zich vervolgens landinwaarts opnieuw te mengen in het wandelgezelschap én één halfgare idioot die zijn lot tweeënhalve week lang aan wit-rode streepjes toevertrouwt.

Enfin, eindelijk en route. In de schaduw van de Poertoren steken we de lont in het kruitvat. Een lont die (hopelijk) tot in Aarlen zal sidderen en aldaar ontbranden. Met voelbare uitgelatenheid, die wellicht ook als zenuwachtigheid gecatalogeerd kan worden, zetten we de pas erin langs het kanaal Gent-Brugge. De parade voelt al snel vertrouwd aan. Gestaag stappend met schuifelende schoenen, gelukkig nog bijlange niet schoorvoetend, verruilen we het Brugse stadsgezicht voor grindwegen, Assebroekse kanaaltjes, vlasvelden en enkele plataanlanen.

Een carrousel aan gesprekken (doorkliefd door een vioolconcerto aan vettige lachjes), enkele koekjes en een plaspauze verder snijden we het prachtige natuurstrookje van Gevaerts Noord in de Vallei van de Zuidleie aan, waar naast ons nog enkele andere ezels de weelderig begroeide kanaaloever begrazen en zich gewillig laten fotograferen. Aangezien ons menselijk gebalk en maaggegrom stilaan het geluid van de viervoeters overstijgen, doen we ons daar te goed aan onze eerste picknick. Als dorstlessende activiteit wordt er ook voor het eerst (maar zeker niet voor het laatst) gretig gevingerd. Voor de niet-ingewijden die al aan openbare zedenschennis denken: het gaat hier wel degelijk om het zedige zuipspelletje en niet om de seksuele verrichting.

Na dat middagse intermezzo en een snelle oversteek van zowel het kanaal als de E40 snijden we met het Bulskampveld de eerste echte bospartij aan. Hier werd een eeuw geleden een grootoom van koningin Mathilde passioneel vermoord, maar elk lid van onze compagnie overleeft (ondanks de eerste opkomende blaren) gelukkig springlevend die passage. We zijn zelfs zo energiek dat we gezamenlijk een hindernissenparcours ter omleiding van de GR verkiezen.

In het daaropvolgende hemelse Vagevuurbos krijgen we de eerste (uit)lachers op onze hand nadat we op hun vraag “Waar gaat de wandeling naartoe?” zonder verpinken “Aarlen” antwoorden. Na enkele bovenste beste beschutte bosuren doemen in de Gulkeputten ambigue zendmasten op. We seinen (uiteraard) nog geen Mayday door, maar als we ons vervolgens in het niet zo dromerige Doomkerke neervlijen aan de voet van de kerk, lijkt het alsof de negende statie van Christus’ kruisweg (getiteld ‘Jezus valt voor de derde maal’) als een tableau vivant uitgebeeld wordt.

Gelukkig wordt het religieuze vervolg “En staat weer op. Ondanks zijn goddelijke aard is Jezus vastbesloten te sterven als een mens” al even snel weer bewaarheid en genieten we deels huppelend, deels trekkebenend van de laatste kilometers door de illustere Vorte Bossen richting bivakplaats Kruiskerke. Aldaar aangekomen lachen dorstlessende en dorstige Brugse Zotten elkaar allegorisch toe in het leutige lokale café. Wat een fenomenale openingsetappe, 35 kilometer lang omringd door de beste metgezellen die een mens zichzelf kan toewensen. Zelfs een fikse regenbui tijdens het opzetten van onze tenten en een uitermate winderige nacht kunnen het enthousiasme en de goesting in veel meer natuurschoon niet temperen. Aarlen lijkt al heel wat minder ver.

Wandeldag 2: Kruiskerke – Kruis(hout)em (38 km)

“Een groot deel van ‘s mensen levensweg bestaat uit zijpaden”

Nederlandse auteur Gerard Reve, die zijn oude dag doorbracht in Machelen-aan-de-Leie, een tussenstop op deze etappe

Als je in het leven steeds maar rechtdoor gaat en de zijpaden steevast links (of rechts) laat liggen, mis je een heleboel. Dat geldt zowel letterlijk als figuurlijk, maar tijdens deze tweede wandeldag wordt die wijsheid vooral letterlijk bewaarheid. Zo raas ik al jarenlang wekelijks via de E17 langs de afrit Kruishoutem, maar in al die gasgevende haast had ik nog nooit de glooiende schoonheid aan de zijkant van de autoweg, de heuvelrug tussen de Leie- en de Scheldevallei, bewonderd. Dat mooie Kruis(hout)em is de eindstop van onze tweede etappe. Maar voor we dat vergezicht mogen bewonderen, steken we vandaag vanuit Kruiskerke maar liefst vijf keer de provinciegrens tussen West- en Oost-Vlaanderen over. Ook enkele spoor-, auto- en waterwegen worden gekruist. Tel daarbij nog het kruiende wiekenkruis van de Artemeersmolen en je bekomt genoeg kruis(ing)en op ons pad vandaag.

Met een uitgedund pelotonnetje van vier wandelaars duiken we ’s ochtends in het Hoogveld meteen het enige bosje die naam waardig van de dag in. Vervolgens gaat het via een lappendeken aan landbouwgronden (waar de tractors duchtig in de weer zijn) en enkele lieflijke hoeves snel naar het gehucht Lotenhulle, waar we onze copieuze comboboterhammen met confituur én hesp én kaas smakelijk kanen.

Het namiddagse landschap bezong Guido Gezelle als “deen zo’n deugd aan ’t herte mijn” en ongelijk kan ik hem niet geven. Het schitterend symmetrische Kasteel van Poeke, de weidse vergezichten richting Kortrijk en Gent (terwijl we nog steeds maar zo’n twintig meter boven zeeniveau vertoeven), een mooi onderhouden vlonderpad in de Vondelmeersen en enkele charmante, verscholen dorpjes leiden ons laverend naar de door ons zo vaak bezongen lieflijke Leie.

De eerste (van vele, zo zou de weken nadien blijken) rivieroversteek brengt ons naar het mooiste dorpje van de dag, het eerder aangehaalde Machelen-aan-de-Leie, waar zowel Gerard Reve als schilder Roger Raveel heel graag vertoefden aan de dromerige oude Leiebocht. Ook wij vlijen ons bij een heel vakkundig geplaatste pop up-bar neer voor een laatste idyllische tussenstop.

Wat vervolgens gebeurt, zou zelfs Raveel niet op doek hebben kunnen uitbeelden. Een plotse windvlaag wurmt zich onder het geïmproviseerde zeildoek dat als dak dient en slechts door enkele steunbalken geruggensteund wordt. In een oogwenk zijgt het zeil ineen en worden enkele verraste gasten tot spook gereduceerd. Met behulp van professioneel zeilenbijzetter Jonathan komen de uitbaters er gelukkig met een buil en enkele gebroken glazen vanaf. Met de wind in de zeilen trekken wij ons na dat euvel op gang voor de laatste zes kilometer richting Kruishoutem.

Enkele blij toeterende en pinkende vrachtwagens stuwen ons de E17 over, waarna we de heuvelrug tegemoet lopen die na 38 kilometer onze avondlijke bestemming vormt. Waar de kampeerspot van de eerste etappe al vooraf geregeld was, moeten we hier nog een plaatsje zien te vinden. Zouden mensen happig zijn om ons, kampeerders, op hun domein toe te laten? Of zouden ze ons verjagen met riek en jachtgeweer? Heel snel wordt duidelijk dat er nog veel goedheid in de mens schuilt, want bij het derde huis waar we aanbellen worden we als koning(inn)en onthaald.

Nog voor we onze tent hebben kunnen opzetten, ontkurkt de aimabele gastvrouw al een (immens smakende) bouteille Côte du Rhône. Dat we stoffig en zweterig in haar nieuwe zetel ploffen (en er zelfs ei zo na wijn op morsen) kan onze hospita geen sikkepit schelen. Zo dankbaar wij zijn voor de ontvangst, zo opgetogen lijkt zij met het onverwachte gezelschap. Na de wijndegustatie sluiten we deze schitterende dag af met een bourgondisch frietdiner bij zonsondergang op de heuvelrug en enkele digestief-Jupilers in ons tijdelijke privétuinhuis.

Wandeldag 3: Kruis(hout)em – Nukerke (36 km)

“O, mijn schoon land, met uw wijde horizonten; land van heuvels en dalen, waar ge tien, twaalf dorpen in één dag te voet kunt bezoeken, van het ene naar het andere gaan langs veldwegeltjes die klimmen en dalen; waar ge vanop een hoogte wel twintig dorpen ziet liggen, met hun kerktorens en huizen en hofsteden en boomgaarden.”

Omer Wattez, 1889

Omstreeks de tijd dat (de eerste) Omer Vander Ghinste in Kortrijk de edele kunst van het bierbrouwen onder knie kreeg, introduceerde zijn voornaamgenoot en essayist Omer Wattez dertig kilometer oostelijker de term ‘Vlaamse Ardennen’ in ons woordenboek. Bovenstaand lyrisch uittreksel uit diens toeristische gids vat perfect, hetzij ietwat onpersoonlijk, de derde wandeldag samen. Ik voeg daar graag nog onze eigen kastelenklopjacht, kilometermijlpaal, kuitenbijters en kampeerervaring aan toe.

Na een zonovergoten ontbijt in onze private tuin zetten Sien, als ijzersterke last woman standing en eveneens uitstekende compagnon, en mezelf er de pas in voor de laatste etappe op Vlaamse bodem. Vooraleer de eerste echte heuveltjes in de namiddag voor ons zullen opdoemen, flaneren we via veldwegeltjes, beukendreven, omzoomde tegelpaadjes en enkele verdwaalde kasseistroken eerst nog een poos over de rug van het landelijke Leie- en Scheldebekken.

Naast wandel- en wielerliefhebbers vonden de voorbije eeuwen ook kasteelheren en -dames hier een geliefkoosde habitat. Zo schrijden we kort naeen langs het kasteeldomein Della Faille (in het Lozerbos) en het kasteel de Ghellinck d’Elseghem in Wannegem. Ons wit-rode pad cirkelt hectometers lang rond dat versailleske domein met zijn eeuwenoude bomen. Een omleiding als verkooptrucje? Het neoclassicistische kasteel van Wannegem staat namelijk al dertien jaar tevergeefs te koop. Het kostenplaatje is intussen geslonken van twaalf miljoen naar zeven miljoen euro. Een habbekrats. Toch trek ik mijn geldbuidel nog niet meteen open, want mijn ‘huis’ van circa vijftien kilogram op mijn rug is zeker nog twee weken lang een fantastisch onderkomen.

Voor we ons royale middagmaal verorberen, passeren we nog een hoogtepunt. Het is met veel minder pracht en praal omgeven dan de voorafgaande kastelen, maar het stokoude kerkje van Moregem en vooral de slingerende weg ernaartoe dwars tussen de tarwe- en maïsvelden, ontlokt me een eerste wow-kreetje. Schoon in zijn eenvoud. Anders kan het niet omschreven worden. In een toeristische gids zou dit dorpje (die naam eigenlijk zelfs niet waardig) nooit ofte nimmer vermeld worden, maar op mijn tocht dwars door België is het om moeilijk verklaarbare redenen één van de passages die heel lang op mijn netvlies gebrand zullen blijven. Op de flanken van deze heuvelkam nestelen we ons neer op een prachtige picknickplaats met zicht op de Donkvijver, de Oudenaardse Sint-Walburgakerk, de glooiende taalgrensregio én (imaginair) zelfs de echte Ardennen.

Aan de oevers van de Donk breidt Lukas ons tweetal uit tot een trappelend triumviraat. In het zog van zijn zevenmijlslaarzen zwermen we door de eeuwenoude binnenstad van Oudenaarde (waar het mij vooral opvalt dat het stadhuis een neefje is van zijn Leuvense en Kortrijkse tegenhangers), over de levensader die Schelde genoemd wordt en door de kronkelende graslapjes van Het Spei. Wanneer we de stad der Buuneklakkers verruilen voor het dichtstbijzijnde dorpje Leupegem, wacht ons een aangename verrassing: de wandelwegwijzer die meldt dat we 100 kilometer afgehaspeld hebben sinds Brugge. Fantastisch! En vooruitdenkend: nog 470 even fantastische kilometers in het verschiet.

Als cadeautje omdat we al zover geraakt zijn, trakteert het Pad (excuses dat ik intussen over het Pad praat als een goddelijk wezen, maar zo’n aura heeft het voor mij wel verkregen) ons met de Achterberg op de eerste echte kuitenbijter van de onderneming. Aangekomen op het plateau van de Ommelozen Boom genieten we (al water tankend) van een panoramisch vergezicht over de Scheldevallei, de karakteristieke Koppenberg en het nietige dorpje Nukerke, dat onze bivakplaats van vandaag is.

Maar vooraleer we daar nachtelijk kunnen verpozen, zwelgt het wonderlijke “land van heuvels en dalen” ons nog wat dieper op, via een pittig, onverhard klimmetje naar de Bossenareheuvel en de Boonenberg (oftewel de Taaienberg voor de niet-koersadepten), een cirkelende afdaling waar koeien onze knikkende knieën gadeslagen en ten slotte een flinterdun omzoomd paadje dat ons pal naar de parochie Louise-Marie gidst.

Hier ademen Vlamingen en Walen echt in elkaars nek. Coronaproof uiteraard. Een excellente Ename voor de ene, een ijsje voor de andere (in een restaurant met Gault Millau-allure) en afsluitend een knoert van een kom spaghetti (in onze camping aan de visvijvers van Nukerke, waar de klok gestopt is met tikken in de jaren 70) vormen de meer dan welgekomen afsluiters van deze derde topdag.

Wandeldag 4: Nukerke – Ath (32 km)

“Onbekend maakt onbemind”

Onbekende origine

Dit gezegde blijft al te vaak overeind, terwijl onbekende streken net zo veel in hun mars hebben om bemind te worden. De Vlaamse Ardennen klinkt bij alleman als muziek in de oren, maar van zodra je het Muziekbos zuidelijk door danst en in de Waalse tegenhanger Pays des Collines aankomt, lijkt niemand dat landschap nog te kennen of beminnen. Wat een abuis! Deze etappe blijft me bij als één van de allermooiste dagen van de tocht (en dat wil wat zeggen), omwille van de glooiende natuurpracht, de weidsheid, de rust, het aardige stadje Ath en een onvergetelijk avondmaal. En nog het allermeest omwille van het uitstekende gezelschap.

Dat het een prachtdag zou worden, is eigenlijk al vanaf het openritsen van de tent duidelijk. Een oppeppend ochtendzonnetje wordt tijdens ons ontbijt weerkaatst in de drie vredevolle visvijvers op de camping van Nukerke. Zelfs een nukkige visser kan ons verwachtingsvolle gemoed allerminst doen kelderen. Sien loopt vandaag haar laatste loodjes mee en Tiel maakt ons trappelende trio weer compleet. Vooraleer we de schaarse passanten voortaan mogen begroeten met ‘Bonjour’ voor de komende veertien dagen, daagt het Muziekbos ons nog een laatste keer uit om met Vlaamse tongval te zwoegen. Het is de eerste van vier passages vandaag waarbij we van zo’n zeventig meter boven zeeniveau stijgen tot iets minder dan 150 meter.

Met een prachtig panorama heet Wallonië ons welkom in de gemeente Ellezelles, die zowel bekendstaat als de heksenhotspot van België als de geassumeerde geboorteplaats van detective Hercule Poirot. Agatha Christies poulain laat ons gelukkig niet te lang amechtig speuren naar mooie passages. Integendeel. Iets ruigere en wildere (meer op zijn Waals dan op zijn Vlaams onderhouden) bosgebiedjes (waar zowel Sam Gooris als Melania Trump ons pad kruisen), een tot groene oase omgetoverde spoorwegbedding en vergezichten op een geelgroen kleurenpalet van valleien vol akkers, weiden, bossen en vreemde molens wisselen elkaar pijlsnel af.

Rond de noen vullen we niet enkel onze energievoorraad aan, maar ook ons vat met hoogtemeters. Eerst bedwingen we een beukenbos (of beter gezegd een beukenmuur), kort nadien gevolgd door de passage naar het dak van de dag in Longbonne en afsluitend trakteren de ranke flanken van de Mont de Mainvault ons al op een magistraal uitzicht op Ath en agglomeratie. Een mens zou voor minder dorstig worden. Dat treft trouwens, want het drinkwaterproductie- en zuiveringscentrum langs het GR-pad in Mainvault bevoorraadt heel West- en Oost-Vlaanderen van drinkbaar water. Op die manier hebben we al een eerste belangrijke ‘bron’ bereikt op onze queeste.

Van hieruit dalen we nog een tweetal uur af naar het denderende stadje Ath, dat door de Dender dooraderd wordt. Onze voeten snakken stilaan naar wat welverdiende rust, maar gelukkig voeren ze ons eerst nog fluks via een watermolen (waar we heel even het noorden kwijtraken), langs en over de Dender, door de schaduw van de eeuwenoude Burbanttoren, helemaal naar het mooie middeleeuwse marktplein. Een verkwikkend streekbiertje later speuren we langs het kanaal Blaton-Ath naar een geschikte bivak- en barbecueplaats.

Omdat projectontwikkelaars ook hun oog hebben laten vallen op mijn vooraf aangestipte stukje weide, wordt deze speurtocht naar een slaapplek de ‘moeilijkste’ van de hele route. Moeilijk, entre parenthèses. Want dat we ons alsnog binnen het halfuur op een ideale spot kunnen settelen (met dank aan een dame die de Witte Gids blijkbaar opgegeten heeft), toont aan hoe poepsimpel ik eigenlijk altijd onderdak (en gastvrijheid) gevonden heb.

In de tuin van onze hospita kunnen we met dank aan bevoorradingshelden Jonas, Laurein, Charlotte en Levi (die speciaal daarvoor de taalgrens overgestoken zijn, waarvoor nogmaals enorm merci!) naar harten- en maaglust genieten van een bovenste beste barbecue. Twee kwaaie koeien die het moeilijk kunnen verkroppen dat we in hun nabijheid enkele van hun soortgenoten verorberen, zorgen nog even voor een prangend momentje, maar dat de sfeer er uitstekend inzit, wordt weerspiegeld in het gegeven dat het goed na middernacht is vooraleer we als ingeduffelde roosjes in slaap vallen.

Wandeldag 5: Ath – Mons (37 km)

“Don’t be scared to walk alone.

Don’t be scared to like it.”

John Mayer in ‘Age of Worry’

“Mons. Miezerig. (Mot)regen. Moederziel alleen. Manco aan goeie foto’s. Maar desondanks magisch mooie etappe.” Deze mantra postte ik op sociale media bij mijn aankomst die vooravond in Bergen. Erop terugkijkend is dat eigenlijk echt een perfecte samenvatting van deze dag. Net als bovenstaande quote uit het liedje van de Amerikaanse singer-songwriter John Mayer dat evenzeer is. Zet gerust zijn song op terwijl je mij hieronder gezelschap houdt tijdens mijn eerste (van vijf) solodag(en).

Na vier dagen met de allerbeste compagnons die ik maar kon wensen, wordt vandaag dus het reisgezelschap gereduceerd tot één. Alsof de weergoden daardoor in rouw zijn, zetten ze hun sluizen op een kier, van zonsopgang (en het systematische gedruppel op mijn tent) tot zonsondergang (en het stromende water tussen de Bergense kasseien). Hoewel wandelen in gezelschap uiteraard nog toffer is, moet ik toegeven dat ik het verdriet van de weergoden niet deel: het alleen-zijn en alleen-voortschrijden vind ik verrijkend. Voor enkele dagen weliswaar. Alleen onderweg heb je tijd om je gedachten te ordenen, te laten dwalen (niet verdwalen), even uit te schakelen of net in overdrive te laten gaan. Je komt tot nieuwe inzichten. En bovendien triggert het ook je doorzettingsvermogen.

Gedurende de eerste kilometers heb ik nog niet veel tijd voor dwalende gedachten, want de variatie tussen lommerrijke kanaalzone, door bos omwalde ondergelopen steengroeves (waar een eveneens solitaire, reusachtige sint-bernardshond me kwispelend kruist), een passage onder een impressionant TGV-viaduct en het statige kasteel van Attre slorpt alle aandacht op. Als ik via mijn GR-boekje verneem dat die kasteelomgeving vroeger klaarblijkelijk de schuilplaats was van vagebond Vignou, die reizigers zonder verpinken overviel en vermoordde, zet ik er gauw weer de pas in.

Na die divers generfde aanloop volgt een ietwat monotoner end over veldwegels die kilometerslang rechttoe rechtaan zijn. Ideaal dus om hier wel even de gedachten te laten razen. Buiten twee kanjers van kastanjebomen in niemandsland en de karakteristieke Pairi Daiza-toren in de verte zijn er hier geen wereldwonderen te bespeuren. Wat ook niet hoeft. Over wereldwonderen geschreven: net na mijn middagmaal in Erbisoeul doemt met de Eiffeltoren wel een totaalspektakel op. Geen fata morgana, wel een schaalmodel van zijn grote broer in Parijs. Nog ietwat uit het smeedijzer geslagen van die constructie paradeer ik het uitgestrekte Bois de Ghlin binnen, dat de groene long van de Borinage vormt.

Eenmaal ook die feeërieke passage doorhuppeld, spat de drukte van de grootstad meteen keihard in mijn gezicht. Hoog en (niet) droog boven de auto’s op de E19 en de wagons op het spoornet leidt het Pad me naar het immense, artificiële Grand Large-meer in de periferie van Bergen. Pootjebaden (of suppen zoals enkele enthousiastelingen) staat daar niet meteen op mijn planning, want door een ganse dag van de regen in de drup te stappen, zijn mijn schoenen intussen in ondergelopen duikboten getransformeerd. In het stadscentrum zelf kan vooral de splendide Sint-Waltrudiskerk me bekoren, maar ik ben toch ook verheugd wanneer ik aan de voet van het geklasseerde belfort de jeugdherberg bereik. Een goeie keuze om voor één nacht mijn tent te verruilen voor een warm bed en dito douche. Dat beamen ook mijn voeten, die rimpelige kenmerken vertonen van zowel baby- als bejaarde voeten.

Vooraleer ik mijn ogen voor de vijfde keer dichtdoe en een nieuw hoofdstuk aansnijd, maak ik graag nog even onverbloemd reclame voor twee horecazaken in Bergen. Omdat mijn maag schreeuwt om eten en mijn voeten even luid krijsen om rust, schrijd ik snel de dichtstbijzijnde brasserie (met de meest schreeuwerige voorgevel ooit) binnen. In ‘La Vie Est Belle’ is het leven waarlijk mooi, bourgondisch en bovendien spotgoedkoop. De poulet au camembert & miel is een absolute aanrader. In de naburige Irish Pub sluit ik de avond toepasselijk af met een ‘Blanche de Bruges’-slaapmutsbiertje. Intussen al 180 kilometer verwijderd van die Brugse bakermat.

Wandeldag 6: Mons – Solre-sur-Sambre (33 km)

“Gastvrijheid is als kunst. Het raakt je.”

Kirsty van Erp

Een prachtig prehistorisch parcours plaveit zich vandaag in de Henegouws-Franse grensstreek. De weergoden hebben hun halfslachtige pogingen om mijn gemoed te bezwaren opgegeven, waardoor ik met een zonnige bril de tijdmachine kan instappen. De ochtendlijke deining van de Bergense binnenstad ruimt spoedig plaats voor overwoekerde en hellende binnenpaadjes in het Bois de Mons. Eens dit bos doorkruist, stap ik rechtstreeks het neolithicum in.

Het dorpje Spiennes klinkt wellicht niemand bekend in de oren, maar staat sinds de eeuwwisseling wel op de lijst van UNESCO-werelderfgoed. Bovengronds lijkt die eretitel totaal ongegrond, maar als je de mol in jezelf loslaat, ervaar je (of lees je op de infobordjes) dat er onder het oppervlak wel veel bedrijvigheid is (of vooral: was). Er lopen kilometers mijntunnels onder het dorpje, waar al in het jaar 4300 voor Christus vuurstenen uitgegraven werden, om tot wapens en werktuigen vervormd te worden. Die wapens komen iets verder op de dag nog goed van pas.

Eerst weer het hoofd boven de leemgrond uitsteken, waar ik door vlas- en tarwevelden waad en vervolgens via een hellinkje, waar de bewegwijzering tijdelijk vervangen is door gidsende brandnetels, in het dorpje Givry beland. Van hieruit start de pret: als een zwaarbeladen Romeinse legioensoldaat ruk ik zuidelijk op richting de Franse grens, waar de plaatselijke Nerviërs zich verschansen in hun nederzetting Le Castelet.

Spitant detail: om van A naar B te komen, wacht me een heel pittige, continue klim vol steenslag en smalle grasstrookjes van zo’n zes kilometer lang. Rechttoe rechtaan omhoog. Eenmaal badend in het zweet aangekomen, zijn de Nerviërs met de noorderzon verdwenen, waardoor ik mijn wapens uit vuursteen (die ik daarstraks verzameld heb), niet in bloed hoef te drenken. Of hoe imaginaire waanideeën me tijdens dergelijke passages fluks en positief op weg houden. Nadat ik mijn wapenuitrusting heb afgeworpen, kan ik op deze hoogte genieten van een fabelachtig zicht op talloze terrils van de Borinage en zelfs het minuscule belfort van Bergen dat vanochtend nog boven mezelf uittorende.

De innerlijke mens versterk ik iets verderop, op een letterlijke (vuur)steenworp van Frankrijk. In Grand-Reng is de Franse grens amper honderd meter verwijderd van het Pad. Best een aardig dorpje, met vriendelijke inwoners; één man bestookt me met wel twaalfendertig kwalen ter verantwoording waarom hij niet in mijn voetstappen kan treden, terwijl hij dat wel enorm graag zou doen. Toch merk je aan de gehele teneur en het afgeleefde straatbeeld dat Grand-Reng zijn beste jaren al lang achter de rug heeft, toen smokkelaars voor de opening van de Europese binnengrenzen alcohol van Frankrijk naar België smokkelden en er omgekeerd tabak doorgesluisd werd.

Na mijn eigen smokkelavontuur smikkelavontuur kan ik de Samber in bivakplaats Solre-sur-Sambre al bijna horen stromen, maar voor het zover is, wacht me nog een ultieme uitdaging. Geen vechtende Nerviërs dit keer, maar wel het slechtst onderhouden stuk van alle 570 kilometers van het Pad. Voor enthousiastelingen die de GR 129 zelf willen bewandelen: attention bij het Bois du Chêne Houdier! Hier is het gras al in geen eeuwen gemaaid (waardoor woeste netels je kuiten toelachen), verkopen laaghangende takken je rugzak de ene stoot na de andere en is de bewegwijzering ook nog eens heel schaars, waardoor je je enkele kilometers lang afvraagt of dit pad (die naam niet waardig) eigenlijk wel het Pad is. Heel wat gemanoeuvreer en enkele schrammen later word ik gelukkig getrakteerd op een mooie aanblik op het in de muil van Frankrijk geklemde Solre-sur-Sambre.

Eenmaal de Samber-sluisjes overgestoken, word ik nog één keer 600 jaar terug in de tijd gekatapulteerd tijdens de passage langs het imposante, zij het ietwat log ogende kasteel van Solre-sur-Sambre. Een chateau als cadeau na het overschrijden van de 200e kilometer, daar kan ik best mee leven. In het kasteel zelf mijn tentje opslaan, is onmogelijk, maar lang moet ik niet ronddwalen op zoek naar een slaapplaats. Al bij het tweede huis waar ik aanbel, schiet ik de hoofvogel af. Na een verkennend gesprekje (waarbij ik snel duidelijk maak dat ik geen legioensoldaat of smokkelaar ben) biedt een supergastvrije familie me hun tuintje (en trampoline), een lekker omelet en een warme douche aan in ruil voor een relaas van mijn tocht.

De zoon des huizes (die in het derde leerjaar zit) is zodanig onder de indruk van het avontuur dat ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid durf stellen dat hij binnen een decennium ook eens dwars door België zal huppelen. Alsof ik nog niet genoeg verwend ben geweest, biedt de buurman me bij zonsondergang nog een fantastisch smakende frisco aan. Met de meer dan bemoedigende gedachte dat gastvrijheid zelfs in deze benarde tijden voor velen toch geen hol of afschrikkend woord is, val ik in een van brandnetels verstoken slaap.

Wandeldag 7: Solre-sur-Sambre – Le Bout Là-Haut (29 km)

“In the cookie of life, friends are the chocolate chips”

Salman Rushdie

Wow, wat een wondermooie etappe! Als de volledige GR 129-route voor jou iets te veel van het goede is, maar je toch een fantastische dwarsdoorsnede wenst te verkrijgen van het Pad, is deze dagtocht een fenomenale blauwdruk: weidse akkers, meanderende rivieren, hooggelegen kastelen, laaggelegen abdijruïnes en ongestoorde klauterpartijen door betoverende bossen.

Na zes dagen gezwind zwalpen in zuidwaartse richting, is het vanaf vandaag tijd om het vizier drie dagen oostelijk te richten. De ochtendstond kwijlt aanvankelijk nog een fikse regenbui uit zijn mond, maar mijn wonderlijke nieuwe wandelgezellen Emma en Ismail doemen zodanig goedgemutst op voor het chateau in Solre-sur-Sambre dat de regendruppels meteen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Na drie dagen alleen in mijn eigen wereld, is het een godsgeschenk om weer in excellente compagnie te kunnen marcheren.

Keuvelend (en kennismakend, want Emma en mezelf waren tot vanochtend nog vreemden voor elkaar) ruilen we de dorpskern via een hellend tramtalud in voor weelderige weiden en onmetelijke tarwevelden. Van verkeer of mensenmassa’s is gelukkig geen enkel spoor, al slagen we er wel in om middenin een akker een stelletje in een tractor uit hun ‘agrarische’ activiteiten te doen opschrikken. Wandelen is duidelijk niet hun beoogde doel vandaag.

Bij een memorabel uitzicht op de Samber verpozen we even en wordt de betekenis van de levenswijsheid van de dag duidelijk, wanneer we Ismail ontlasten van de eerste lading koekjes (Scholiertjes, jammie!) van het gigantische arsenaal lekkers dat hij heeft meegebracht en -gezeuld. Waarvoor nogmaals enorme dank, Ismail! Hopelijk geen lumbago aan overgehouden? Met een bolle buik krinkelen we via enkele bosstrookjes langs het goed verborgen Château de Grignard en niet veel later langs de rustieke oever van de Samber, alwaar onze voetafdrukken snel vervagen, maar die van een rebelse kat en een dwarse fietser voor eeuwig in het tarmac gegrift blijven staan (of althans tot er een nieuw laagje asfalt gegoten wordt).

Bijna pal aan (de denkbeeldige) kilometerpaal 222 worden onze licht klaterende oeveroverpeinzingen overboord gegooid, want een bospaadje profileert zich (s)links als de eerste echte klauterpartij van het Pad. De Bossenareheuvel, Muziekberg en consoorten van de voorbije dagen waren leuke puistjes als opwarmers, maar nu kan het echte werk beginnen. Onze inspanningen worden beloond in het prachtige plaatsje Lobbes, dat kan pronken met de oudste kerk van België. Een ideale stek om onze voeten te ontlasten en onze maag (niet enkel met koekjes deze keer) te vergasten.

Waar we gedurende de voormiddag de honger naar natuurpracht al goed hebben kunnen stillen, is het namiddagse toetje des te verrukkelijker. In het uitgestrekte Bois des Waibes cirkelen we van het ene minieme paadje naar de andere statigere dreef. Werkelijk middenin het bos rijst opeens een nederzetting op, die gekenmerkt wordt door een prachtig Zwitsers kasteel, een lekkende watertoren en een regenboogstraat van citéhuizen. Een bontgekleurd, maar eveneens mooi en heel verrassend allegaartje. Dat moeten ook de snoodaards van de Bende van Nijvel gedacht hebben, want in de buurt van dit dorpje dumpten ze veertig jaar geleden verschillende vluchtauto’s.

Vandaag blijven we werkelijk van de ene verbazing in de andere vallen. Via een geitenpad (waar je je soms letterlijk moet vasthouden aan de takken van de bomen om boven te geraken), een magnifiek bosplateau en een afdaling waar de boomwortels je dwingen om Mission Impossible-gewijs te balanceren, staan we niet bijster veel later in de slagschaduw van de ruïnes van de Abbaye d’Aulne. Deze abdij was eeuwenlang een komen en gaan van monniken, Noormannen, gelukszoekers en brandstichters. Ons branderige kuit- en keelgevoel laven we met het delicieuze, artisanale abdijbier (en limonade) in één van de iets minder artisanale cafés die opeens als paddenstoelen uit de grond schieten.

Na de bovenstaand beschreven rist figuurlijke hoogtepunten, maken we ons ten slotte via het royale Bois du Prince op voor het letterlijke hoogtepunt van de tocht tot dusver. In Le Bout Là-Haut overschrijden we voor het eerst de kaap van de 200 meter boven zeeniveau. Dat moet gevierd worden. Een superbe Italiaans feestmaal (met bijhorende Aperol Spritz, Picon, sublieme Siciliaanse vino en twee tot de boord gevulde badkuipen Limoncello per persoon) en een onovertroffen stelplaats voor onze tentjes (waar we eerst ei zo na met een riek verjaagd worden, maar vervolgens door diezelfde beul een voortreffelijk verblijf toegewenst worden) vormen dé perfecte afsluiters van deze eclatante eerste wandelweek.

Wandeldag 8: Le Bout Là-Haut – Oret (34 km)

“And into the forest I go,

To lose my mind and find my soul.”

“Of all the paths you take in life,

make sure a few of them are dirt.”

John Muir

Ons verstand verliezen en onze ziel vinden, zal vandaag geen enkel probleem zijn. Met passages door het Bois de Gozée, Bois de Marbaix, Bois Communal, Bois Belle Taille, Bois Servais-Fontaine, Bois du Prince, Bois de la Ferrée, Bois de Frècheux, Bois du Tournibu, Bois d’Hanzinne, Bois du Rivêres en Bois de la Gatte zien we bijna het bos door de bomen niet meer. Tel daar ook nog enkele modder- en grindstroken bij en we brengen natuurvorser John Muir helemaal in extase. Als meest vreemde tegengewicht ooit voor al die natuurpracht rijst er middenin deze wouddag uit het niets een hels shoppingcentrum ten tonele.

Maar voor we in dat oord van verderf aanbelanden, ontwaken we eerst in het bedauwde, maar al vroeg zonnige Le Bout Là-Haut. Met Jonathan (die ons gezelschap gisterenavond al versterkt heeft) en Thomas (die vanochtend vrolijk uit zijn camionette caprioleert) erbij, huppelen we hoegenaamd kwiek het (eerste) bos in. Het Pad gunt ons tijd om op te warmen met een kilometerlange kaarsrechte eikendreef en enkele dalende, kronkelende bospaadjes langs de Eau d’Heure, die vooral gekend is van de 25 kilometer zuidelijker gelegen stuwmeren, maar hier een veel kleiner (en minder toeristisch uitgebuit) debiet heeft.

Eens het uur geslagen heeft om dat gelijknamige water te dwarsen, werpt zich aan de overzijde een uitnodigende bosflank op die zigzaggend naar het zenit zwabbert. Met onze snoet bijna tegen de hellende grond zweven we naar boven. Alsof dat alles niet uitdagend genoeg is met een zware rugzak om, beslist Thomas om tijdens deze onderneming ook nog zijn mountainbike bij de hand mee te rollen (al komt die fiets hem tijdens dalende stukken dan weer wel van pas, toegegeven). De eikenreuzen maken gefaseerd plaats voor hun iets kleinere berkenbroeders en beukenzusters en na de Eau d’Heure stuiten we ook op diens natte neefje Fond des Haies. In dat fijne, geregeld modderige traject passeren we de spelonk Trou des Sarrazins, waar tijdens het mesolithicum 10.000 jaar geleden al jager-verzamelaars reposeerden.

Onze middagschaft wacht niet in de spelonk, maar enkele kilometers verder. Op een plek die echt het allergrootste caleidoscopische contrast vormt van deze ganse tocht. Van het ene moment op het andere stappen we van onze rustgevende groene oase pal in het langs de N5-steenweg gelegen winkelcentrum La Bultia. Bevreemdend! Waar we urenlang geen levende ziel gezien hebben,  worden we nu net niet omvergereden door een waggelende winkelkar en een zebrapadontkennende dieseldrinker. Om maagzweren en CO2-verstokte longen te voorkomen roetsjen we nog even door naar een rustigere picknickplaats. Hier zorgt ravitailleur Stijn (die zelf op de terugweg is van de Ardennen) er met een fris teugje ethanol voor dat onze eigen innerlijke motoren zeker weer warmgedraaid zijn, waarvoor dank!

Omdat het bos ons niet eeuwig in zijn aantrekkelijke macht kan houden, golven we nu een tijdje via grindwegeltjes en open graslanden met bijwijlen onmetelijke vergezichten richting het lager gelegen dorp Gerpinnes. De intussen brandende zon likt hier heel gretig aan onze nekken, waardoor we een magisch smakende Magnum onorthodox mismeesteren. Dat ijsje wijst ons strijdvaardig de weg naar de bomenrijke gouwovergang tussen Henegouwen en Namen, met ons dagdoel Oret enkele boogscheuten ver in die nieuwe provincie.

Wederom boffen we ongelooflijk met een bovenste beste bivakplaats, want we mogen ons tentenkamp opbouwen op het uitgestrekte weiland van een paardenmanège. Genietend sluiten we deze achtste wandeldag af met een Michelinwaardige kampeermaaltijd, enkele welsmakende wijntjes, een gigantische fles cider, gretige, goeie gesprekken en naderhand enkele snurkaria’s, met panoramisch aan de ene kant curieuze, zacht briesende paarden en aan de andere kant het bos dat ons over enkele uren uitnodigend zal toewuiven. Wat kan een mens nog meer wensen?

Wandeldag 9: Oret – Dinant (37 km)

“Believe you can and you’re halfway there”

Theodore Roosevelt

Vandaag kunnen we de saxofoondeuntjes van Roosevelts tijdgenoot Adolphe Sax continu bijna horen schallen in Dinant. Maar voor we aldaar de Maas monsteren, heeft deze golvende dagmars nog enkele fijne verrassingen, ontmoetingen en mijlpalen in petto. Zo overschrijden we de halfweghorde en even later ook de 300e kilometer van de GR 129. Vooralsnog is het een heel voorspoedige en behouden tocht (met slechts enkele blaren, waar het pus al smakelijk uitgestroomd is), die alleen nog maar magischer kan worden.

En zo geschiedt. Na enkele kilometers sluipen we door het gehuchtje Stave, dat geboekstaafd staat als de plaats met het meest hobbelige voetbalveld ter wereld én als bron van de Molignée-rivier. De vallei van deze stroom vormt urenlang ons prachtige amfitheater en herbergt naast vrome vergezichten een handvol eeuwenoude bouwwerken. Bij het opdraaien van een hooggelegen veldweg kunnen we van heel veraf al de monumentale abdijen van Maredret en Maredsous aanschouwen. Voor we het heerlijke abdijgerstenat kunnen combineren met enkele bourgondisch belegde boterhammen, worden ons nog een netelig doolhof, een leuke bospartij en een wel toevallige ontmoeting voor de voeten geworpen.

In de benedictessenabij van Maredret worden we de kapel binnengelokt door een salvo aan goddelijke halleluja’s. Na dat euforische engelengezang lopen we bij buitenkomst pardoes mijn iets oudere evenbeeld tegen het lijf: Jean-Jan wandelt ook de GR 129, heeft krak dezelfde achternaam als mij en is ook afkomstig uit het Kortrijkse (hoewel we elkaar van toeten noch blazen kennen). Enkel onze haardos verraadt dat we geen kosmische tweelingen zijn en dat Jean-Jan al dubbel zo lang op deze aardkluit rondwandelt.

Met Jean-Jan als inspiratiebron durf ik nu al een uitdaging vastpinnen in mijn agenda voor het jaar 2054. Het staat hier zwart op wit: wanneer ik 60 jaar oud ben, wandel ik de GR 129 opnieuw. Benieuwd wat er zoal veranderd zal zijn (laat ons hopen dat er nog enkele bossen van de kap gespaard blijven) en nog benieuwder welke jonge opa’s en oma’s me dan nog willen accompagneren. Als je dit leest, ben je alvast van harte uitgenodigd. Haal die agenda’s maar al boven.

Tijd om terug te teleporteren naar het heden. Ietwat beneveld door de magistrale Maredsous-bieren marcheren we vlot de saaiere toegangsweg naar het bezoekerscentrum uit, om vervolgens weer bij zinnen te komen bij de aanblik van de geruïneerde, maar daarom niet minder indrukwekkende Montaigle-burcht. Het lijkt alsof soldaten eeuwen geleden vanuit dat Arendsnest reusachtige stenen naar beneden gegooid hebben, want een wel erg rotsig klimmetje leidt ons zwetend naar het oorlogsmonument in Haut-le-Wastia (dat Franse soldaten herdenkt die in 1940 door de Duitsers in de spreekwoordelijke pan gehakt werden).

Hier nemen we (een eerste maal) afscheid van Thomas, die het wandelen inruilt voor een fietstocht terug naar zijn camionette. Twee dagen lang heeft hij zijn stalen ros meegezeuld, waarvoor chapeau! Die lofbetuigingen kunnen we hem persoonlijk nog een tweede keer influisteren wanneer hij ons even later weer passeert met de leuze “Verkeerd gereden!”. Niet alle routes zijn duidelijk even goed aangegeven als de GR 129.

Met nu enkel nog Jonathan aan mijn zijde reppen we ons naar Dinant. Dat reppen kan je best letterlijk nemen, want we kletteren al traillopend de heuvelflank naar de Maas af. Beneden aangekomen blijft de stad ons knipogend teasen, maar het Pad heeft ultiem nog een ferm heuvelende bosflank klaargestoomd voor onze komst. Een heel plezant laatste stuk in alle stilte, wat bij het overschrijden van de beroemde Pont Charles de Gaulle (met zijn erehaag van saxofoons) en het gelijktijdig opdoemen van duizenden dagjestoeristen (die na twaalf meter wandelen al toe zijn aan een ijsje) wel verandert.

Aan Dinant zelf bewaar ik schitterende, maar ook hachelijke herinneringen, want de laatste keer dat ik er was (voor deze tocht), brachten we met onze vriendengroep de nacht net niet door in de politiebajes. Omdat ik geen slapende honden wil wakker maken (of wanted-posters uit de politieschuif wil zien opgerakeld worden) en de wandelqueeste graag zonder vertraging wil voortzetten, houden we het nu ietwat beschaafder.

Samen met Emma, Ismail (die vanuit Maredsous de liftende vlucht vooruit genomen hebben) en Jonathan genieten we van een rustige, dit keer officiële, kampeerspot aan de Maaskant en jagen we nadien een prosecco en ettelijke liters bier door ons keelgat in het beruchte (althans voor ons) Café Le Monaco. Dit nachtelijke drinkgelag levert nog een nieuwe mijlpaal op: voor het eerst op deze tocht overschrijd ik op dagbasis de kaap van de veertig wandelkilometers. Of dat nu op het laatst rechtlijnig of ietwat zwalpend was, wordt niet in de statistieken bijgehouden.

Dag 10: Dinant – Wanlin (35 km)

“Geluk is nooit een staat van evenwicht. Geluk is altijd in beweging, altijd onderweg en het enige wat je kunt doen, is het spoor volgen.”

Paulo Coelho

In Paulo Coelho’s magnum opus ‘De alchemist’ trekt het hoofdpersonage helemaal vanuit Spanje door de woestijn naar de Egyptische piramides. Zo’n zanderige zwerftocht staat niet in mijn routegids vandaag, maar wel een bede- en Lessevaart in de Condroz en het voorgeborchte van de Ardennen. De volgende drie dagen ontplooit dit epistel zich weer in de eerste persoon enkelvoud, want in Dinant wuif ik mijn metgezellen helaas gedag.

Veel ruimte om tranen te laten is er niet, want al mijn lichaamsvocht wordt snel opgeslorpt en uitgetranspireerd in zweetparelende vorm. Met de steile citadel van Dinant als aperitiefhapje stijgt het Pad de eerste tien kilometer prompt van honderd naar 300 meter boven zeeniveau. Deze route door open velden, miezerige bosjes en abominabele steenslagpassages kenmerkt zich door de ontelbare kapelletjes op weg naar bedevaartsoord Foy-Notre-Dame. In dit nochtans godvergeten plaatsje zou een oud Mariabeeldje er in de 16e eeuw voor gezorgd hebben dat Dinant bevrijd werd van de pest en de cholera. Gelukkig geen dergelijk ziekelijke taferelen onderweg, maar wel een bidonpitstop in het allerkleinste cafeetje ter wereld. Wie het befaamde Leuvense kafaat ‘Inn ’t Joor 1’ kent, kan zich wel inbeelden hoe petieterig klein dit café moet geweest zijn.

Na een vluchtig schietgebedje laat het golvende plateau van de Condroz zich van zijn allermooiste kant bezichtigen. Het is geen wonder dat de kasteelheren van Boisseille en Vêves hier in lang vervlogen tijden een bescheiden chateautje lieten neerpoten. Op een laatste klimmetje voor de liederlijke afdaling naar de Lesse, kruis ik nog een gedenkwaardige klas fietsers (wellicht op bosklassen), waarbij werkelijk alle bestaande emoties op de gezichten van de naar beneden roetsjende leerlingen af te lezen zijn: gaande van de killerblik van Mathieu Van der Poel bij de eersten tot ware Daisy Domergue-doodsangst bij de allerlaatsten.

Ieders doodsangst zou stante pede verdwijnen bij het opdraaien van de Lesse-oever in Gendron. Hier wandel ik acht schitterende kilometers lang stroomopwaarts bijna met mijn voeten in de meanderende rivier, wip ik over rotsen, verlaat ik de Lesse soms heel even voor een gelukzalig grasland en laveer ik vervolgens via enkele laddertjes weer naar de oever. In een schilderachtige rivierbocht houd ik halt voor een zalig ongestoord middagmaal.

Volgens mijn oorspronkelijke planning zou ik iets verderop in het kampeerparadijs Houyet al halthouden, maar Paulo Coelho’s wijsheid “Geluk is altijd in beweging” indachtig (en omdat ik er nog zin in heb), volg ik het wit-rode spoor nog wat verder. Die extra dagkilometers beklaag ik me geenszins, want na een stevige, brede klim naar het Bois du Tcherau (in de buurt van de restanten van Leopold II’s illustere Château Royal d’Ardenne) ontluiken prachtige panorama’s over de Lessevalei.

Met die portretten op het netvlies gebrand (en wetend dat er morgen nog veel meer Lesseplezier wacht) stap ik de kleinschalige camping van Wanlin tegemoet. Hier word ik onverwacht terug gekatapulteerd van de Ardennen naar Antwerpen, want de eigenaar heeft ’t Stad enkele jaren geleden verruild voor dit veel mooier stukje parking. Omsingeld door twee Hollandse fietssters en een kwintet verdwaalde lanterfanters (die vandaag naar eigen zeggen honderd keer dezelfde boom gezien hebben en wellicht nog steeds denken dat ze in het Antwerpse Stadspark vertoeven), zonder ik me toch nog even af naar de ravissante rivier voor enkele gelukzalige avondlijke mijmeringen.

Dag 11: Wanlin – Lesse (37 km)

“What day is it?” asked Pooh.

“It’s today” squeaked Piglet.

“My favorite day” said Pooh.

A.A. Milne

Terwijl Winnie the Pooh en zijn antropomorfe vrienden volop van elke dag genieten in het Honderd Bunderbos, doe ik hetzelfde tijdens deze eerste echte Ardennenetappe. Qua parcours (en daaropvolgend avondlijk animo) zou ik zelfs durven stellen dat dit mijn meest favoriete wandeldag was van de hele queeste.

Voor het Pad vandaag uitdagend en uiterst leuk wordt, strijkt zich eerst nog een kaarsrecht laatste streepje Namen uit, met passages langs het tank- en eetstation aan de E411 in Wanlin (dat elke routier op weg naar de Ardennen zich sowieso herinnert omwille van de synchrone pyramidevorm van de gebouwen), door het ietwat verwilderde Wanlin-bos en binnen schootsafstand van het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne (dat wel wat gelijkenissen vertoont met het chateau in Solre-sur-Sambre).

Enkele hectometers zuidelijker luidt het credo ‘kort venijnig klimmen’ naar de Luxemburgse grens, alsof het Pad stipuleert dat je toch enige moeite moet doen om deze laatste provincie (waar we nog een week fenomenaal in zullen rondhossen en -bossen) te mogen betreden. Terecht! De zuiderse provincie reikt vervolgens meteen het eerste echte dennenbos en een megalomane steengroeve aan. Ook culinair trek ik onverwijld de Luxemburgse troef met een enorm smakend broodje met (het geografisch beschermde) Jambon d’Ardenne. Terloops even sluikreclame maken voor Boucherie Lefèbvre et Fils: de allerbeste en overvloedigste slagerij langs het hele Pad.

Die stevige charcuteriemaaltijd komt goed van pas, want van hieruit begint de echte fun. Waar de groene bosvlekken in de topogids tot dusver vooral lappendekens waren, kleuren (en geuren) bijna alle plattegronden tot het einde van de tocht nu volledig groen. Au revoir bewoning, bonjour betoverend bos! Nu is het echt genieten geblazen met het significantste reliëfverschil tot dusver. Onder het dichte bladerdak en op de knerpende, stenige aarde winnen we bijna 200 meter over een afstand van vijf kilometer. Boven aangekomen werpt het Pad me nog twee onverwachte, maar leuke hindernissen voor de voeten. Eerst versperren enkele reusachtige gekapte bomen me zodanig de weg dat ik op handen en voeten wegglijdend een geïmproviseerde en geaccidenteerde omweg moet maken. Niet veel later sta ik plots nietsvermoedend middenin een scoutskamp, waar een tiental jonge avonturiers me op net dezelfde wijze nastaren als koeien doen wanneer ze een trein zien passeren.

Na dat aangapende schouwspel blijft stijgen en dalen het devies richting de levendige, laverende Lesse. Waar die gisteren nog relatief breed en rustig schipperde, amuseert de stroom zich hier stroomopwaarts onstuimiger met enkele stroomversnellingen. Dit is echt een fenomenaal stuk, waarbij het pad zich op enkele decimeters afstand van de klaterende rivier rond bomen en rotsjes wurmt. Een (tijdelijke) padswijziging raadt aan om rechts van de rivier te blijven ploeteren, wat ik zonder morren opvolg, want het gras lijkt hier zeker niet groener aan de overkant. Deze passage ademt ‘Ardennen’ in al zijn ongerepte schoonheid.

Aan alle mooie liedjes komt een eind, dus ook aan dit wonderlijke wandeldeuntje. Maar de epiloog van deze etappe is minstens even memorabel. Na de passage over een idyllisch brugje kom ik aan in het gehucht (dat maximaal een dozijn huizen telt) met de toepasselijke naam Lesse. Hier hoef ik zelf geen everzwijn te jagen voor mijn avondmaal, maar kan ik rekenen op het schitterende gezelschap van Jonas, Laurein en Diederik, die ruim twee uur gereden hebben door helse stortbuien (die ik gelukkig niet heb moeten verduren onderweg) om hier een barbecue te organiseren.

En wat voor één, met borrelhapjes, vlees (waaronder mijn geliefkoosde gemarineerde fakkels) voor een heel legioen en de benodigde dosis dorstlessers (die we kunnen koelen in de Lesse zelf). Dat mijn compagnons aan alles gedacht hebben, wordt helemaal duidelijk tijdens een kortstondige avondlijke zondvloed: uit het niets toveren ze een partytent tevoorschijn om onszelf en ons vlees van de verdrinkingsdood te redden. Wat een heerlijke dag in een hemels decor wederom!

Dag 12: Lesse – Bertrix (38 km)

“Da’s eens iets anders dan op de kemping op onze luie krent zitten”

Niet nader geïdentificeerde Nederlander, in de buurt van Bertrix

Bovenstaande noorderbuur mag straks zijn zegje doen, maar op mijn luie krent hoef ik zeker niet te zitten tijdens deze laatste solodag. Qua lastigheidsgraad kent deze etappe zijn gelijke niet, want vandaag wordt er steevast gestaag gestegen richting het letterlijke hoogtepunt van het Pad.

Vanuit onze bivakplaats kruis ik eerst de GR 14 (die van Parijs naar Malmédy loopt over ongeveer dezelfde afstand als de GR 129; een ideetje voor een volgende onderneming!), waarna mijn geliefde Lesse zienderogen kleiner wordt. Zowel in debiet alsook omdat het Pad het rivierdal stevig uitmarcheert. Bij de fotogenieke Pont de la Justice scheiden onze (water)wegen definitief.

In het statige woud, waar dennen en loofbomen elkaar niet naar het leven staan, ontmoet ik zeldzame, maar heel joviale GR 129-lotgenoten die het pad in omgekeerde richting bewandelen. Naar elkaars reisdoel moeten we niet vragen, want onze zware rugzakken verraden ons al voor we effectief iets tegen elkaar kunnen zeggen. Met gezonde jaloezie mijmer ik heel even over alle pracht die zij de komende weken nog zullen ontdekken, maar omgekeerd verzekeren zij me dat er nog wonderbaarlijke wandeldagen in mijn verschiet liggen. Hier dringt het toch ook tot me door dat ik al best een aardig eindje gewandeld heb: de 400e kilometer is net voorbij gegleden. Ruim twee derde van de queeste zit er dus al op. Blijven genieten van elke morzel wandelgrond die nog rest, want voor ik het weet is het gedaan.

En genieten lukt zonder veel inspanning in dit wandelparadijs, waar naast de hemelstrelende bomen ook steeds meer felgekleurde planten wortel schieten. Na mijn ontmoeting eerder op de dag heb ik urenlang het uitgestrekte bos voor mij alleen (of althans wat betreft alles binnen mijn gezichtsveld). Om te vermijden dat ik te veel in gedachten verzonken raak, houdt het Pad mij op mijn qui-vive met enkele richtingswissels en vooral met een enorm steil bergkammetje (net na het eeuwenoude Château des Fées, waar nu nog slechts enkele muurtjes van resten) waar ik voor het eerst echt als een viervoeter op handen en voeten naar boven mag klauteren.

Na dit gekletter voert een heel brede eikendreef me naar de rand van het Bois de la Haie, waar de geur van bitterballen het aroma van de natuur verdrijft. Vanavond leg ik me te slapen op de beroemde (of beruchte) camping in Bertrix, waar Nederlanders duidelijk een exclave gesticht hebben. Voor ik me aan deze kwetterende kampeerkudde overlever, geniet ik op een bankje nog even van de rust… tot er na nog geen halve minuut een joggende Nederlander luidruchtig naast me neerzijgt.

Uiteindelijk blijkt het best een fijne gozer te zijn, die na wat over en weer gepalaver mijn onderneming zelfs fantastisch samenvat: “Nou sjonge, wat jolig dat je door een hoop geschilderde streepies te volgen dwars door België kan lopen. Kost ook geen stuiver. Misschien doe ik dat volgend jaar ook wel met een makker die even mesjogge is. Da’s eens iets anders dan op de kemping op onze luie krent zitten.” Amen.

Dag 13: Bertrix – Martué (26 km)

“Life is partly what we make it, and partly what it is made by the friends we choose”

Tennessee Williams

Hoewel mijn eerste (kleine)teennagel gisterenavond (pijnvrij) uitgevallen is en het vandaag een druilerige dag dreigt te worden, weet ik sinds vanochtend absoluut zeker dat ik het eindpunt van deze exquise queeste zal bereiken. Want hoewel de solodagen fijn en verrijkend waren, groeit vandaag het wandelgezelschap weer aan richting Aarlen. Ongeëvenaarde kanjers Charlotte en Levi zorgen als eersten voor megalomaan stralende opklaringen.

Onze driemotorige wandeltrein dendert vlotjes het rangeerstation uit naar de Pont de la Blanche, die symbool staat voor één van de spectaculairste, duurste, maar ook meest onzinnige spoorlijnen van het land. Op het einde van de 19e eeuw werd drie decennia lang met man en macht gewerkt aan dit huzarenstukje met talloze tunnels, maar enkel de Duitse bezetter kon (tot twee keer toe) optimaal van deze spoorlijn profiteren. Over het oude treintracé komt er ons nu tot twee keer toe een paard voorbij gegaloppeerd. Terwijl het hoefgetrappel nog nazindert, transformeren we onszelf ook in viervoeters: geen sierlijk voortschrijdende paarden, maar wel zwaarbepakte muilezels. Over een heel stevige bosklim waar maar geen einde aan lijkt te komen, hijsen we ons met veel voldoening naar boven.

Een intermezzo om onze volgelopen wandelschoenen uit te gieten later kronkelen we langs het bergbeekje Antrogne, dat ons klaterend de weg wijst naar een sublieme eerste aanblik op de Semois. Daar is ie dan, de rivier waarvan we over vier dagen de bron bereiken in Aarlen. Een perfectere plaats om te picknicken moet nog geschapen worden.

Vastberaden om de reeds overgestoken waterwegen de loef af te steken, gooit de Semois meteen al haar charmes in de strijd. Eerst duldt de rivier ons uitdagend langs haar prachtige oever, vervolgens speelt ze hard to get door ons even af te stoten richting haar brozere (en hoger gelegen) rivale Etang des Epioux, om ons uiteindelijk helemaal te verleiden met een immens innemende inkijk in haar diep ingesneden vallei. Ik spring heel schaars om met het woord adembenemend, maar hier is het écht wel op zijn plaats. Vanop de Roche Pinco kijken we verbluft neer op de meanderende rivier en de haar omringende onmetelijke, alle groene tinten uit het kleurenspectrum bevattende bossen. Wat een heerlijk hoogtepunt!

Met stomheid en enige ontroering geslagen wagen we ons tegenwijzerzin het hart van de meander in, waar we nog zowel een prachtig als een gatlelijk panorama voorgeschoteld krijgen, respectievelijk een plekje waar de bomen weer wonderlijk wijken voor een voortreffelijk dieptezicht en een tegenliggende boskakker die maar net tijdig zijn derrière kan bedekken. Wanneer we vervolgens (voor het eerst vandaag!) het bos uit struinen, worden we opnieuw verwend, ditmaal met een kiekwaardig kikkerperspectief op het stadje Florenville. Hier hebben de Ardennen hun plaats op de plattegrond definitief afgestaan aan de minder grillige, maar zeker even guitige Gaume-streek.

De intrede in Florenville zelf is voor morgen, want nu settelen we ons meer dan voldaan op de Camping à la Ferme in het gehucht Martué. Voor een appel en een ei slaan we onze tenten op tussen paarden, ganzen en geiten, warmen we ons op rond het kampvuur, laten we het competitiebeest in onszelf los met een set spikeball, palmen we het knusse lokaal van de jeugdbeweging in, eten we pastasoep (wat een combo!) waar zelfs Hanssens Catering het recept van zou wensen, rochelen we met een fantastische fles rode wijn, goochelen we wysiwiggewijs met woorden tijdens Junior Scrabble en genieten we ten slotte van een vurige familiale zangstonde.

Dag 14: Martué – Sommethonne (35 km)

“Vraiment, c’est ici un val d’or”

Mathilde van Toscane, 1076

De gouden era blijft aanhouden voor onze wandelgilde, want in het fleurige Florenville (van waaruit we een laatste tedere terugblik werpen op de Semoisvallei) verrijken Evelyne en Michael onze ritmisch voortschrijdende processie, die vanmiddag zal halthouden in de om meerdere redenen aanbeden Abdij van Orval.

Na een strookje dat moeilijk kan kiezen of het liever bos dan wel grasland is, prevelen we ons laudengebed in de Romeinse nederzetting Chameleux. Nu zijn de ruïnes wel erg weggekwijnd, maar net voor het begin van onze jaartelling was dit oord zo belangrijk dat de heirbaan van Trier naar Reims hier zijn enige bocht in het ganse traject maakte. Terwijl ik weer even imaginair de legioensoldaat in mezelf loslaat (terugdenkend aan de zesde wandeldag), paraderen we een poosje met onze linkervoet in België en onze rechtervoet in Frankrijk over een smalle aardeweg. De GR 129 verlegt zijn grenzen.

Al te gauw is het tijd voor ons middaggebed. En waar kunnen we beter de wandelgoden aanroepen dan in Orval? In de abdijbrasserie L’Ange Gardien versterken we onze innerlijke bewaarengel met een nergens elders te verkrijgen Orval Vert (die ook de monniken van de uitdroging redt), een delicieuze vieux Orval temperé en een minder glazen boterham met abdijkaas. Een ontdekkingstocht door de oude abdijruïnes (waar we teletijdmachineloos van de 12e naar de 18e eeuw stappen) en een rondo rond de legendarische Mathildebron (waar bovengenoemde jonkvrouw Mathilde, een forel en een verloren gewaande ring de mythe van Orval vormgeven. Voor de volledige legende verwijs ik u graag door naar mijn advocaat J. Heyvaert) dienen zich aan als smakelijke toetjes. Iets minder appetijtelijk zijn een arsenaal abominabel ruikende en wegversperrende toiletten die net leeggepompt worden terwijl we de abdijelijke aftocht blazen.

Vanaf nu zoeken we urenlang de gulden middenwegen op langs en in het uitgestrekte Forêt d’Orval, eerst gestaag stijgend over een asfaltweg, vervolgens toeterend langs een spoorweg en uiteindelijk lang en louterend laverend door het statige bos. In deze groene oase laat cineast Michael voor het eerst zijn drone de vleugels strekken. Met schitterende plaatjes en de nodige portie jolijt tot gevolg.

Tot aan de vespers slorpt het bangelijke bos (dat een constante afwisseling is van parallel ademende dennenvelden en kriskras krioelend loofwoud) ons helemaal op. Een witgekalkte barak, met in de nabijheid een dorstlessend stroompje, is het enige teken van beschaving tot we de coöperatieve boerderij Ferme du Hayon in de vooravond aan de einder zien opduiken. Een bloeddorstige hond en een grasdreef die al sinds de eerstesteenlegging van de Orval-abdij niet meer gemaaid is, zijn van daaruit de laatste obstakels naar ons bivakdorp Sommethonne.

Dat het een pittige etappe was, blijkt gauw wanneer enkele der stapgezellen ter plekke op sterven na dood neerzijgen in het uitnodigende gras. Wanneer op dat eigenste moment net het prachtige kwintet powervrouwen Camille, Isalien, Evie, Louise en Lien ons ontmoet, slaat bij sommigen van hen de schrik ogenblikkelijk om het hart bij het aanschouwen van die doodstrijd. De vermoeidheid, pijnlijke voeten en gezonde stress voor morgen worden kort nadien gelukkig uit ieders geheugen geband tijdens een absoluut onvergetelijke avond. Misschien wel de tofste en meest memorabele avond van de gehele queeste.

De zoektocht naar een slaapplaats begint nochtans eerder stroef wanneer we foutief in Frankrijk belanden, maar een uiterst aimabele man (die het blijkbaar niet nodig vindt om zijn broek vast te gespen voor hij de deur opendoet) gidst ons naar een locatie die veel beter is dan eender welk vijfsterrenhotel. We mogen ons (intussen met tien kornuiten) placeren in een weidelijke privépassage tussen de paarden. Zalig!

Terwijl de zon al in dromenland verzonken is, vatten we uitgehongerd een frietfestijn aan (waarbij we ontdekken dat De Romeo’s XXL-frikandellen zelfs in de Gaume een hype zijn), wordt het beruchte vingerspel nog wat verder over de globe verspreid en trekken we een vat vol verhalen open. Ik verbaas mij er nu nog steeds over hoe wonderbaarlijk snel tien individuen waarvan de helft elkaar tot enkele uren voordien van toeten noch blazen kende, zo stevig konden samenklitten. En dat alles met het geschifte gemeenschappelijke doel voor ogen om eens een wandelingetje te gaan maken in het uiterste zuiden van België. Bucky Laplasse zou fier als een gieter geweest zijn als hij had aanschouwd hoe snel onze ‘bunch’ een ‘team’ geworden is.

Dag 15: Sommethonne – Virton (35 km)

“Keep your face to the sunshine and you can never see the shadow”

Helen Keller

Na een ochtendlijke portie paardenparlee en een kattenwasje in het bijhorende beekje gaan we met tien geestdriftige zonnekinderen op pad voor wat een snikhete stapsessie naar het zuidelijkste dorp van België belooft te worden. Met onderweg vier venijnige klimmen (die niet van onregelmatige Ardennenmakelij zijn, maar toch voor tintelende kuitspieren zorgen) hebben we het groot lot gewonnen.

Werkelijk van meet af aan lachen het geluk en de grandioze Gaume-omgeving ons toe. Als nietige, voortstrompelende wezens bewonderen we het oneindig uitgestrekte panorama: een geweldig golvend amalgaam van akkers en weiden, dooraderd met parelmoergroene bosnerven. Rechts aan de horizon tekenen zich zelfs de dromerige dubbeltorens af van de kerk van het Franse Avioth. Het blijft niet enkel bij vergezichten over Frans Lotharingen, want we duiken zelf ook even de tarwevelden over de landsgrens in. Le jour de gloire est arrivé!

Een glorieuze asfaltafdaling later beseffen en zien we omringend dat we vanuit dit zinkgat meteen weer quasi loodrecht de gras- en macadamhelling van Montquintin mogen mennen. Wat iedereen met verve doet. Een ideale opwarmoefening dus voor de muur der muren naar Torgny, die de de wijde en weide-omgeving domineert. Ter hoogte van het Sint-Niklaaskerkje aan de voet van die muur vragen we de goedheiligman nog snel om miraculeuze springveren in (of onder) onze schoentjes te monteren, alvorens het van dattum is. Langs alle kanten weerklinkt gepuf en gekraak van tientallen gewrichten, maar de bovenaanzichtelijke terugblik op de door ons omgeploegde omgeving heelt stante pede alle pijntjes.

Een oplopende uitloper in het eerste bos van de dag is obligatoir vooraleer we ons echte zuiderlingen kunnen noemen. Het grensdorp Torgny heeft geen Franse sterallures, maar we wanen ons er zonder overdrijven even in de Provence. Met zijn ligging op een zuidelijke heuvelflank, natuurlijke bescherming tegen windvlagen en kalkhoudende bodem heerst er een microklimaat waar wijnranken gretig gedijen. De gele zandstenen huisjes, die allemaal rijkelijk gedecoreerd zijn met roze rododendrons, versterken het zonovergoten vakantiegevoel.

Temps pour déjeuner, niet sur l’herbe, maar wel in de enige brasserie van dit pittoreske dorp. Ons bourgondische middagmaal wordt anderhalf uur later meteen in energie omgezet tijdens de laatste lange laan bergop. Na de passage aan het optrekje van een kluizenares die hier al veertig jaar resideert, zoeken we met onze charmante tienkoppige colonne geruime tijd de stilte en schaduw van het grensbos Bois de Guéville op. Een persoonlijk bijblijvend hoogtepunt (of eerder dieptepunt) is de Duvel die ik cadeau krijg bij het overschrijden van kilometerpaal 500. Meteen goed voor de allerslechtste ad fundum van mijn leven. Ad libitum rangeren we verder door het groen (help, wat tellen de kilometers ineens snel af!), tot we vanuit een arendsnest aan de bosgrens getrakteerd worden op een vrij voortreffelijke view op Virton.

In het stadscentrum zelf slalommen we over de Vire-rivier en rakelings langs de Ton-beek. Virton dankt uiteraard zijn naam aan de samentrekking van beide stromen, zou je dan denken, maar blijkbaar is dat een broodjeaapverhaal (en is de stadsnaam in werkelijkheid ontleend aan het Latijnse Vertunum, wat versterkte heuvel betekent). Excuses aan alle wandelmakkers die ik deze foutieve info heb doorgesluisd. En nu ik toch in sorry-stemming ben: mea culpa aan iedereen onderweg voor de soms ietwat verbloemende afstandsaanduidingen. Ik deed het zonder kwaadaardige bedoelingen (al besef ik dat sommigen vandaag de dag nog steeds heel argwanend reageren als ik voorstel om een ‘klein’ wandelingetje te maken).

Enkele honderden meters (in werkelijkheid een drietal kilometer) verderop ploffen we super voldaan en ietwat afgepeigerd neer op de camping. Neofieten en animatoren van dienst Justine en Christof (die morgen meewandelen) zorgen ervoor dat alle blaren en uitvallende teennagels meteen vergeten worden. Vooral Christof werpt zich op als een volleerde comedian; zijn anekdote over Keun en Keun Keun Keun is nu al immaterieel erfgoed. Wanneer een vriendelijke ober vervolgens ei zo na zijn ontslagbrief gepresenteerd krijgt, enkel en alleen omdat hij ons lachende gezelschap nog niet tentwaarts heeft gejaagd, besluiten we dat het stilaan welletjes is geweest voor deze hoogdag.

Dag 16: Virton – Bébange (34 km)

“Keep your eyes on the stars, and your feet on the ground”

Theodore Roosevelt

Fantaseren over onbereikbare sterrenstelsels mag (en aan het einde van deze etappe zullen we er zowaar een wonderlijke kans toe krijgen), maar genieten van het hier en nu waar je voeten je toe leiden, is minstens even belangrijk. Vanaf deze voorlaatste dag besef ik nog sterker dat ik alle indrukken van deze onvergetelijke queeste echt moet proberen te absorberen als een spons, want zo’n fantastische trip (met nog fantastischer gezelschap) maak je normaliter geen tien keer in je mensenleven mee. Het reuzeGrote Woud van Virton schotelt mij en mijn zeven koene kompanen gelukkig legio redenen tot aards genieten voor. Maar liefst twintig kilometer lang stappen we vandaag ongestoord door het machtige woud.

De groene intrede is linea recta veelbelovend met een passage door het almachtige Arboretum, waar meer dan tachtig boomsoorten en nog veel meer zeldzame planten ons toewuiven. Ook verderop blijft het bos veel uitheemser aanvoelen dan de geordende bospercelen dichter bij huis. Middenin die wildernis rijst de kleine kapel van Bonlieu ten tonele, alwaar we bidden dat de dazen de komende uren iets minder hongerig zullen zijn. Tevergeefs. Het Pad doet er alles aan om ons onze insectenbeten te laten vergeten, want met de vallei van de Ruisseau de la Neuve Forge krijgen we nog een plezante nieuwigheid voor de voeten geworpen. Hier spartelen we zalmgewijs door de beekbedding naar boven. Het stroompje is bijna die naam niet waardig, maar het is toch grappig hinkelen geblazen om geen nare nattigheid op te lopen.

Na een prachtige picknick in het hart van het bos laveren we via een heuvelkam naar een schitterende selfieplaats. Vanaf dit uitkijkpunt strekken superbe dennengroene bossen zich aan weerszijden van enkele diep ingesneden beken uit. Wanneer we even verderop langs gerooide bomen en door gigantische bulldozersporen ploeteren, oogt dat tafereel iets minder idyllisch. Op die eigenaardige plek spitsen we wel heel alert de oren wanneer we denken een aap te horen brullen. Die (loze) aap komt al snel uit de mouw als blijkt dat het ging om een onomatopeeënde Camille die tot haar navel in de bulldozersmurrie was verzeild.

Aan de smakelijke Saint-Léger-stroom vullen we (meermaals) onze bidons, voorbereid om niet veel later het wonderlijke woud weemoedig te verruilen voor branderige weilanden. Vanuit Châtillon strompelen we een stenige en stevig hellende strook op. Dit stoere stuk is helaas ook de laatste verschoten cartouche van Evie, Louise, Justine en Keun, die vanavond nog richting hun eigen mansarde moeten rijden. Toen waren we nog met drie. Samen met Isalien en Camille fluit ik nu de laatste loodjes en liedjes richting Aarlen. Voor we daar morgenavond aankomen, wacht ons in de lichte schemering nog een donker, maar evenzeer dromerig bospaadje richting bivakplaats Bébange.

In de diep ingesneden tuin van twee levensgenietende toppers vallen we met ons gat in de boter, of beter gezegd in de kalkhoudende zandgrond. Vooraleer we onze rugzakteugels vieren, draaien we nog enkele tuintoertjes om op veertig afgemaalde dagkilometers af te klokken. Dat verdient een beloning, is het niet? En zowaar, enkele ogenblikken later baden we in een jacuzzi! Dat het borrelende water ijskoud is, is een voetnoot die in de overlevering verloren gaat. Onze laatste avond onderweg sluiten we af met een puik pastamaal (gekookt op de laatste gasrestjes van mijn butaanfles, ideaal), een welverdiend wijntje en gehypnotiseerd starend naar een der subliemste (en van pollutie verstoken) sterrenhemels ooit. “Keep your eyes on the stars, and your feet on the ground”, wordt zo wel wonderbaarlijk toepasselijk.

Dag 17: Bébange – Aarlen (26 km)

“The only impossible journey is the one you never begin”

Tony Robbins

Enkele maanden geleden was het een lonkend avontuur aan de einder. Zestien dagen geleden werd het menens aan de wandelwegwijzer in Brugge, maar verkeerde ik nog in het absolute ongewisse. Wat zou dit Pad voor me in petto hebben? Zou ik überhaupt de finish halen? Nooit of te nimmer had ik het sensationele scenario van de dagen nadien kunnen bedenken. En nu, nu rol ik voor de laatste keer mijn matje op, breek ik voor de laatste keer mijn tent af en snoer ik voor de laatste keer mijn wandelschoenen toe. Helemaal klaar om 26 kilometer lang glimlachend van oor tot oor met twee magistrale metgezellen naar de bron van deze langeafstandsroute te stappen.

Deze eindmars roept ogenblikkelijk landschappelijke herinneringen op aan al het voorgaande: een kortstondig klimmetje om Klaas Vaak te verdrijven, een hooggelegen weidewegel en gejojo in het jeugdige Jongebësch-bos. Aan de bekoorlijke bosvijver haalt een automobilist (een BMW-bestuurder, uiteraard) ons uit onze dagdromen door zich hopeloos vast te rijden op een afgezaagde boomstronk. Snugger. Na dit onverwachte intermezzo belanden we voor het eerst sinds heel lang weer in aaneengeregen woonkernen. Aan de overdadige aanwezigheid van Luxemburgse nummerplaten te oordelen, ligt het Groothertogdom binnen handbereik. Als we ons vizier nadien (aan een vierkantshoeve die een dorp op zich vormt) van het zuiden naar het noordwesten richten, vangen we een eerste blik van Aarlen op.

Om die nabijheid van ons einddoel te vieren, houdt een ijskar (die we al minutenlang melodieus hoorden aansnorren) ons staande. Een perfect afgelikt aperitiefhapje, waarbij ik er toch maar mooi in slaag om mijn twee bolletjes ijs op de grond te laten vallen. Een klassieker. Gelukkig komt de vijfsecondenregel te mijner redding. Na dat ijsje (dat niet met gekleurde suikerspikkels, maar met grassprietjes versierd is) en een smakelijke picknick snijden we de allerlaatste bospassage van het Pad aan. Snif, snif.

Vanuit Clairefontaine (het bedevaartsoord, niet het papiermerk en al zeker niet de verbasterde watergigant) cirkelen we stellig naar het zenit. Dat zenit openbaart zich hier als een landsgrens, want door een zandbak van een kleine kilometer kort struinen we over Luxemburgs grondgebied. Nog voor we onze Lëtzebuergse woordenschat kunnen etaleren, verwelkomt ons eigen landje ons alweer met een nog fenomenaler uitzicht op Aarlen dan daarstraks. Onwezenlijk bijna dat het einde (gelukkig niet der tijden) nabij is.

Tijdens de laatste duizenden voetstappen steken we via stapstenen nog de bescheiden Baach-beek over, krijgen we de zegen van enkele koeien langs de ranke Renterkapell en krijgen we in het stedelijke voorgeborchte de uitstekende tip om bij aankomst zeker de plaatselijke specialiteit Maitrank (da’s wijn met lievevrouwebedstro en sinaasappel) te proeven.

En dan duikt (na enkele grauwere toegangswegen naar de provinciehoofdstad) pardoes de bron van de Semois en bovenal van deze waanzinnige queeste op. Het bronbassin is enerzijds zo speciaal (omwille van het voorafgaande 17-daagse verhaal), maar anderzijds ook zo doodgewoon en eenvoudig. En da’s perfect zo. Want deze tocht gidst je doodgewoon langs ontelbaar veel hoogtepunten die vooral speciaal zijn in hun natuurlijke eenvoud.

Als allerlaatste toemaatje bestijgen we enkele meters naast het Pad nog de heuvel naar de Aarlense Sint-Donatuskerk, van waaruit we een uitmuntend uitzicht hebben op zowel België, Luxemburg als Frankrijk. Om die symboliek nog te versterken, speelt de beiaard bij onze aankomst voor één keer niet het Luxemburgse volkslied Zu Arel op der Knippchen (zoals alle overige 364 dagen van het jaar om het uur wel het geval is), maar weerklinkt warempel de Brabançonne. O dierbaar België, bedankt om je 570 kilometer lang zo prachtig aan me te openbaren!

Op dat eigenste moment flitsen nog veel emoties door mijn hoofd, maar dankbaarheid is sowieso de prominentste. Enorm bedankt aan de meest sublieme stapvrienden ter wereld, Charlotte, Levi, Jonathan, Sien, Camille, Isalien, Evelyne, Michael, Emma, Ismail, Evie, Louise, Lien, Thomas, Stijn, Laurein, Christof, Justine, Tiel, Justine, Reinout, Hannelore, Anthon, Ine, Laurent, Lukas, Jonas, Sarah en Diederik! Enorm bedankt aan Jean-Jan, voor de inspirerende ontmoeting en voor de foto’s. Enorm bedankt aan alle andere fotografen, cineasten en dronebestuurders! En enorm bedankt aan alle hartverwarmende en gastvrije mensen die ik onderweg heb mogen ontmoeten, die me een slaapplaats hebben aangeboden of die simpelweg mijn waterbidon hebben bijgevuld, want jullie hebben de goedheid van de mens nogmaals ferm in de verf gezet. Bedankt, GR 129, u was onvergetelijk!

2 gedachten over “🇵🇱 GR 129 – Waanzinnig wandelavontuur dwars door 🇧🇪

  1. Hoi Bjorn,
    Dank voor je verslag! Uiteraard zou ik het liefst de GR volledig afleggen ;-), maar welk stuk zou jij aanraden voor een driedaagse? Liefst ook met stations als begin- & eindpunt.
    Merci!

    Like

    1. Hallo Paulien, merci voor je enthousiaste reactie! Geen simpele keuze, maar dan zou ik je vooral het stuk tussen Dinant en Bertrix aanraden. Ardennenpracht in volle glorie, met een fantastische passage langs de Lesse. In totaal is dat net 100 km. In Dinant en Bertrix is er een treinstation.

      En als je de smaak dan te pakken hebt: ook de 100 km daarvoor, van Solre-sur-Sambre naar Dinant, zijn echt extreem de moeite. Heel leuke combo tussen bos en vergezichten, met middenin de verrassende Abbaye d’Aulne-ruïne. Ook in Solre-sur-Sambre is er een station.

      Veel plezier!

      Like

Plaats een reactie